Foto
Dit komt niet van mij. Het komt uit de Memoires van Jean-Luc Dehaene. Maar het is zeker het overwegen waard:

“Aan de basis van de zogenaamde kloof tussen kiezer en politicus ligt een groot misverstand over de opdracht van de politiek. Deze moet niet het eigen belang meer het algemeen belang dienen: haar opdracht is de organisatie en de regeling van het samenleven van burgers. En daarom is de politiek meer op het wij dan op het ik gericht. Maar zo ervaart de geïndividualiseerde burger het niet. En ik geef toe, de politicus heeft dit misverstand mee in de hand gewerkt, onder meer door een uitgebreid dienstbetoon. Maar politici worden daarnaast al te gemakkelijk, ook in de media, afgeschilderd als profiteurs en zakkenvullers, als mensen die bezig zijn met hun eigen problemen, knoeien en verantwoordelijk zijn voor de torenhoge schulden. De burger voelt zich in de steek gelaten, een gevoel dat nog versterkt wordt door de angst die de snel veranderende samenleving bij sommigen oproept. Heel wat zekerheden komen op de helling te staan. Proteststemmen vertolken dat onbehagen. De protestkiezer stemt niet voor maar tegen iets”.

Een wijze tekst, die politici, toekomstige politici en wouldbe politici oproept tot bescheidenheid. De politiek lost niet alles op, en hoeft ook niet de schuld op zich te nemen van alles wat verkeerd gaat in de samenleving.

Maar politici hebben wel als opdracht om te luisteren naar de medeburger, naar wat hem bezighoudt en drijft en om hieraan te verhelpen, niet via hand-en-spandienst, maar via regels en beschikkingen, die het leven beter maken. Het maakt weinig verschil uit of men nu premier is of lokaal raadslid. De basisregels blijven dezelfde. Wanneer de “burger” zich goed voelt in zijn biotoop, zal de befaamde kloof verkleinen. En daar zijn duizenden middelen voor: de zwaksten sterker maken, de stemlozen een stem geven, …. En vooral luisteren naar de mensen. Dat ze voelen dat ze niet in de steek worden gelaten. Dat ze merken dat er mensen met verantwoordelijkheidszin zijn, die om hen geven.

Maar de burger is geen “klant” van de politiek, hij maakt er deel van uit, is “participant”. Gemeentelijk beleid is geen winkel, waar de inwoner zijn grieven neerlegt en zich de koopwaar aanschaft, die hij op dat ogenblik nodig heeft. Politiek –ook lokale politiek- is er niet om het eigen, individuele probleem van de individuele burger op te lossen. Politiek is er om collectieve oplossingen te vinden voor problemen, die door de burger worden aangevoeld en door hem gesignaleerd.

Inwoners moeten meer zeggingschap krijgen over hun eigen leefomgeving, maar ze doen dat niet vrijblijvend. Er is wederkerigheid nodig. Waarom zouden burgers niet door het stadsbestuur kunnen aangesproken worden op wat ze doen en laten. Waarom zou het stadsbestuur de burgers niet dichter inschakelen in de uitvoering van hun beslissingen ? Of zoals de Franse hoogleraar Antoine Bévort het formuleert: “Politiek is geen sport voor toeschouwers. De burgers willen hun eigen lot in handen nemen: ze zoeken nieuwe vormen om tussen te komen, ze bekommeren zich om het algemeen belang… kortom: ze vinden de stad opnieuw uit” (uit “Pour une démocratie participative”) .

Pas dan zullen de burgers zich betrokken weten met het beleid, dat over hén gaat en over hùn belangen. En misschien –of droom ik ?- misschien zal hierdoor die fameuze kloof tussen politiek en burger iets kleiner worden.

.

 
Foto
De Olympische Spelen zijn begonnen. Met een gigantische
  show, die –zoals het tot vervelens toe werd herhaald- niet 
wilde wedijveren met Peking vier jaar geleden. En terecht, want de
Chinezen hebben toen echt alles uit de kast gehaald en voor jaren de trofee van perfectie naar zich toe gehaald. 
Londen zou ànders worden. Het promotieplaatje zou onweerstaanbaar zijn. De eigenheid en de trots van de Britten werd dik in deverf gezet. Danny Boyle maakte er een  adembenemend spektakel van. Iedereen, die dit beeld van Britse suprematie kon Rolling Stones, JK Rowling, David Beckham, Paul McCartney, Bradley Wiggins, Steve Redgrave, … 

De regievondsten waren groots. Het spektakel kon boeien. De thema’s –het landbouwleven, de industrialisatie, de kinderliteratuur, de gezondheidszorg- waren in dit kader niet vanzelfsprekend en dus gedurfd. Even gedurfd als de technische vondsten.  Om duimen en vingers af te likken.

De beste momenten waren voor mij deze momenten, waar de fijne Britse humor werd opgevoerd. Enorm heb ik genoten van Mr. Bean, alias Rowan Atkinson, die zijn eigenste zichzelf bleef midden al de glamour van het moment.En wat dan te denken van Her Majesty herself, die zich door James Bond liet overhalen om in een helikopter plaats te nemen en een rolletje te spelen in de show. Wie dit voor mekaar heeft gekregen verdient een monument. En het leek alsof Elisabeth al onmiddellijk spijt had van haar”voortvarendheid”, want ze had nadien toch wel grote moeite om nog een glimlach op haar gezicht te toveren. 

En ondanks de prachtige show kreeg ik toch een wrange bijsmaak in de mond. 
Daar was niet alleen het triomfalistische en arrogante toontje van de speakers in het stadion, daar was ook de erg gehavende geschiedenis van het IOC, dat onder een lawine van soms leugenachtige slogans wordt weggemoffeld. Wie ooit het boekje “In de ban van de ringen” van Andrew Jennings over geld en corruptie in de olympische beweging las, kan niet meer kritiekloos naar het olympisch gebeuren kijken. 

Gisteren sprak onze Jacques Rogge over zijn hoop een cleane sport. Maar zijn eigen IOC heeft, met de talrijke verhalen over uitkoping en corruptie tijdens de biddings (denk aan Salt Lake City) deze hoop allang zelf
de kop ingeslagen. Hij had het over eerlijkheid en fair play voor de sportlui. Maar waar zat de eerlijkheid in zijn organisatie als we lezen dat McDonalds voor zijn ((ongetwijfeld royale) sponsoring verbiedt aan anderen om
in de omgeving van het stadion frietjes te verkopen.
Rogge had het over gezonde spelen. Gezond ? Als je sponsorgeld ontvangt van Coca Cola, McDonalds en Dow Chemical. Die laatsten –voor wie kort van geheugen is- is de eigenaar van Union Carbide, die verantwoordelijk is voor 22.000 doden in het Indase Bhopal (1984).
 
Dat gezwollen taalgebruik stoort mij. Er is ook een déjà-vu-gevoel bij. Iedere keer krijgen wij er een portie van als de spelen beginnen. En daar komt altijd nog een passage bij, waarbij bij hoog en laag  wordt beweerd dat de spelen de wereldvrede naderbij brengen.  Hebben de Olympische Spelen één oorlog kunnen vermijden. Ik betwijfel het. En dat Ban Ki-Moon gisteren in zijn gloednieuwe witte pakje een stukje olympische vlag vasthield verandert daar niks aan. Terwijl hij als een kind uit de Kattenstoet, die zijn moeder tussen het publiek ziet staan, gelukzalig zwaaide naar al wie hem herkende in de tribune, speelt zich in Syrië één der grootste menselijke
drama’s af uit de hedendaagse geschiedenis. Een VN-secretaris-generaal zou in dergelijke gevallen best wat meer terughoudendheid demonstreren. 
 
En ik heb mij nog het meest gestoord –nu ik toch bezig ben-aan de gênante opvoering van Muhammad Ali, ook al in een smetteloos wit pakje. De “greatest” is zwaar ziek, gehavend van lijf en leden. Wat was de
meerwaarde om hem daar te exposeren. Ik heb altijd grote bewondering gehad voor de man. “Fly
like a bird, Sting like a bee”: Ach, wat hebben wij in onze studententijd genoten van zijn wonderlijke stijl. Boksen tot een kunstvorm verheven. De “fights of the century” (jaja, er waren er meerdere), op nachtelijke uren met velen bekeken in ons rokerig studentencafé: ze blijven in mijn geheugen gegrift. Kan men deze man nu niet
gerust laten, nu hij een gebroken man is. Men heeft hem al eens bevend en broos een olympische vlam in de hand geduwd. Dit was al meer dan voldoende. Respect voor een mens –ook al één van die Olympische idealen-  betekent ook dat men mensen niet in al hun zwakheden op de wereld loslaat. Discretie zouvan veel meer waardigheid getuigen.



En toch blijft een mens hopen op beterschap. Ondanks het feit dat
al zeven mensen uit de Spelen geweerd zijn, hopen we op cleane spelen. En zullen
wij blijven kijken en duimen voor de Belgen. Zo zijn we nu eenmaal. Toch is het
goed om wanneer het gaspedaal van het olympische circus diep is ingedrukt, ook
soms even gas los te laten en op de rem te duwen.

ken om te bewerken.

 
Foto
Ik ben ondertussen 62 geworden. Ik hoor sommigen denken: “Is dat niet een beetje oud om nog met locale politiek bezig te zijn ?” Het is maar hoe je het bekijkt: ik voel mij nog goed en best in staat om een rol te spelen in de lokale politiek. Ik heb ervaring kunnen opdoen van op de politieke zijlijn. Als stadsambtenaar ben je dicht betrokken bij de voorbereiding van beslissingen. De beslissingen zelf zijn uiteraard het domein van de politici. Zo functioneert democratie nu eenmaal en zo functioneert ze goed.

Maar nu ik als ambtenaar gepensioneerd ben liggen er nieuwe kansen open. Natuurlijk had ik kunnen achterover leunen en alles van op afstand bekijken. Natuurlijk kon ik ook monkelend de lotgevallen van de politici gadeslaan en er wat hautain en soms cynisch mijn vrijblijvende commentaar spuien, al dan niet op facebook. Of –zoals velen op televisie verklaren- schouderophalend zuchten: “Politiek is mijn ding niet”. En dan denken dat je iets diepzinnigs hebt gezegd.

Ik heb gekozen om nog één keer mijn nek uit te steken. Ben ik daarvoor te oud ? Als ik Jesse Jackson, de oude bondgenoot van Martin Luther King en ooit nog Amerikaans presidentskandidaat, mag geloven hoef ik mij die vraag niet te stellen. Van hem zijn de woorden: “You’re never too young or too old for leadership”. Of anders gezegd, je bent nooit te jong of te oud om verantwoordelijkheid op te nemen. En ik voel mij nog perfect in staat om er in te vliegen. Dus…

Met diezelfde uitspraak in het achterhoofd steun ik volmondig de jonge kandidaten op onze kartellijst: je bent ook nooit te jong om leiderschap te tonen. En we vullen elkaar perfect aan: ouderen hebben de ervaring, jongeren de hoop in de toekomst. “Hoop heeft twee mooie dochters”, zou Augustinus ooit gezegd hebben, “woede en moed. Woede om hoe de dingen zijn en moed om ze te veranderen”. Een doordenker.


 
Foto
Goed nieuws uit Gent, enkele dagen geleden. Op de CD&V-lijst wordt een gehandicapte medemens opgenomen. Didier Peleman is de naam, en wij wensen dat hij het goed doet. De VRT wilde daar uiteraard verslag over doen. Het is inderdaad (nog) niet alledaags dat een gehandicapte op een kieslijst wordt opgenomen. De beelden toonden dat Didier een gedreven mens is, die iets wil doen voor de maatschappij én voor zijn lotgenoten. Daarom engageert hij zich –hoopvol- in de politiek.

Maar de commentaar bij de beelden deed mijn stemming compleet omslaan. “Didier staat op de 20ste plaats en dus niet verkiesbaar”, werd letterlijk gezegd. DUS niet verkiesbaar ? Wie zegt dat ? Waar haalt de commentator het lef om zoiets te stellen ?

Zoals de kieswetgeving er vandaag uitziet, is iedereen in principe verkiesbaar en heeft het amper belang op welke plaats men op de lijst staat. Er is natuurlijk het effect van wat men de “kopstemmen” of gemeenzamer “de pot” noemt. Maar dit effect werd sterk ingeperkt bij de invoering van het gemeentedecreet. Ik wil niet te technisch worden, maar “de pot” geeft nog alleen voordeel aan de eerste (twee of drie) plaatsen op de lijst (en om volledig te zijn speelt “de pot” ook een rol bij het aanduiden van de opvolgers).

Maar voor de rest staat iedereen gelijk aan de start, en kan Didier uit Gent evengoed verkozen worden in de gemeenteraad als gelijk wie anders. Ik sta hier in Ieper op de 28ste plaats. “En dus onverkiesbaar ?”. Geloof het maar niet ! Ik ben evengoed verkiesbaar als elke andere kandidaat op onze lijst, of op gelijk welke lijst. Aan de start is iedereen gelijk. Het is de burger, die in het stemhokje beslist of je verkiesbaar bent. En ik heb alle vertrouwen in die burger. Daarom zal ik mij blijven inzetten.


 
Foto
Politiek is teamwerk, dit is een groepsopdracht. Wie als politicus beweert –of de indruk wekt- dat hij alleen alles aankan, liegt. Wie cavalier seul speelt in de politiek, valt op zijn bek. We vullen elkaar aan.

Ik heb al gezegd dat ik een ploegspeler ben, dat ik het best functioneer in een goed team, niet alleen van politici, maar ook van ambtenaren.

Ik ben lang genoeg ambtenaar geweest om te weten en te beseffen dat goede ambtenaren onmisbaar zijn, ook en vooral op het lokaal vlak. Voor hun inzet heb ik altijd bewondering gehad. En deze bewondering gaat niet over, nu ik aan de andere kant van de beslissingslijn mijn kans ga. Bij mijn afscheidsspeech als stadssecretaris heb ik dat sterk benadrukt. Een fragment:

“Naast dank voel ik vandaag bewondering. In dat woord zit het woordje “wonder”. Vele keren heb ik jullie in stilte bewonderd.

Misschien denkt men dat alles vanzelfsprekend is, maar het gaat allemaal niét zo vanzelf: ik kon  bewonderen 
  • dat bijvoorbeeld elke week de dossiers voor het college en de verklarende nota konden voorgelegd worden,
  • dat bijvoorbeeld onze eigen technische dienst die mooie uitbouw van de communicatiedienst heeft gerealiseerd,
  • dat onze (nu verkochte) waterdienst zo voorbeeldig werd gerund, 
  • dat een collega uit de administratie op volks- of andere vergaderingen de dossiers op een heldere manier uiteenzet, 
  • dat indertijd onze eigen mensen het podium voor het pausbezoek realiseerden met weinig middelen maar met een groot hart, 
  • dat verkiezingen en zelfs een referendum vlekkeloos werden georganiseerd, 
  • dat die begroting elk jaar op tijd klaar is, 
  • dat In Flanders Fields elk jaar meer dan 200.000 bezoekers trekt,
  • dat toeristen hier lovend spreken over de manier waarop het onthaal hier wordt aangepakt,

In elk van deze en ontelbaar andere gevallen waren de realisaties het gevolg van grote inzet en veel creativiteit. Ik heb er dikwijls met be- en verwondering naar gekeken. En als ik een raad mag geven aan de collega’s: blijf creatief bezig, laat ideeën groeien, geef vernieuwing een kans en verlies geen energie aan nutteloze ruzies of plagerijen. Een goede administratie is er één, waar men samen -en ook in éénklank met het beleid-, aan de weg timmert.”

Ook als het lot en de kiezer mij de mogelijkheid bieden om aan de beleidsbeslissingen mee te werken, zal ik altijd respectvol met de administratie omgaan. ’t Is maar dat je het weet.




 
Foto
In mijn tuin staat een olijfboom. Heb ik een paar maanden geleden van mijn beste vrienden als cadeau gekregen. Ik was er doodgelukkig mee. Ik heb namelijk iets met olijfbomen. Ooit kocht ik een mini (maar dan ook echt een mini-) exemplaar voor één of ander goed doel. Het stond op mijn commode en het werd vertroeteld als niet een. Water op tijd en stond, en nu en dan een goed woordje (of zou het niet waar zijn dat planten deugd hebben van een gesprek ?). Maar sedert ik die cadeau kreeg staat er dus een volwassen olijfboom in mijn tuin. Nog maar amper twee weken later is een merel duchtig een nest aan het bouwen in mijn boompje. Gras en mos en modder en strohalmpjes, alles wat ie vindt gebruikt hij om te bouwen. Hoe durft ie ? In mijn kwetsbaar boompje een nest bouwen ! Dat overleeft het boompje niet ! Ik dacht er even aan om nest en al uit te roeien, maar mijn kleindochters zouden het mij nooit vergeven hebben.  “Maar opa toch ! Dat doe je niet. Zo’ n schattig nestje”. Niet dus.

En zo heb ik de groei van het merelsnest van dichtbij gevolgd, dag na dag. Ik zag de familie aan- en afvliegen, elke dag. Ze waren tenslotte mijn dichtste buren.  Verleden week loerde ik in het nest en er lagen warempel drie blauwe, gespikkelde eitjes in. Elke dag zat de moeder geduldig op haar eitjes te broeden. Het werd een vertrouwd beeld, een goed gezelschap. En gisteren lagen er twee donzige, kwetsbare  wezentjes van hun eerste levensuren te genieten. Ze zijn nog niet uitgevlogen. Alleen vader en moeder merel vliegen af en aan met het eerste voedsel in de bek. Zorgzame ouders zijn het…

Nieuw leven ! Juist op het ogenblik dat mijn website –mijn eerste website- de lucht wordt ingezonden. Ook hier: nieuw leven. En net zoals voor mijn buren, de merels, hoop ik dat deze website een mooie toekomst mag wachten.